Hoge bomen en verlaten stranden
Pemberton - Walpole-Nornalup NP - William Bay NP - Albany - Torndirrup NP - Fitzgerald River NP - Esperance
Klik op een foto om te vergroten. Toelichting verschijnt dan in de titelbalk. Deze bladzijden tonen maar een kleine selectie van de 400 Australië foto's. Bestel de CD om alle 400 Australië foto's schermvullend (800 x 600 pixels) te bekijken! Tevens op de CD: diashows met authentieke muziek en het complete interactieve verhaal, ook geschikt om te printen.
Eindeloze
bossen met kolossale bomen strekken zich uit van Pemberton tot het uiterste
zuidwesten van Australië. Tenminste, voor ons lijken de bossen eindeloos
maar als een direct gevolg van de houtkap activiteiten van de hout industrie
is er nog maar een fractie van de bossen bewaard gebleven. Gelukkig heeft men
in de afgelopen eeuw ook weer veel bossen aangeplant. Het Beedelup NP bijvoorbeeld
was totaal met de grond gelijk gemaakt maar is geheel opnieuw bebost in de afgelopen
eeuw. In Pemberton, het centrum van de hout industrie, is al vele jaren een
verhitte discussie gaande tussen de hout industrie en milieu activisten. De
hout industrie – waarvan dit gebied voor een groot deel economisch afhankelijk
is – beweert dat hun ‘low impact’ bomen rooi policy het voortbestaan van de
bossen verzekert. Milieu activisten trachten de resterende oeroude bossen te
beschermen en vertellen iedereen die het horen wil (en een heleboel mensen die
het niet horen wil) dat het eeuwen kost om te herstellen wat vernietigd is.
Het is gewoon niet mogelijk bossen te herstellen die 500 jaar oud waren. Bovendien
dood je niet alleen de
boom,
je dood ook het leven onder de boom. De bomen worden meer dan 60 meter hoog
en ieder deel herbergt zijn eigen, specifieke, planten, dieren en vogels. Het
woud bestaat uit jarrah, marri en karri bomen – vraag alsjeblieft niet wat wat
is… We hebben geprobeerd de verschillen te begrijpen aan de hand van plaatjes
in gidsen en bordjes langs educatieve wandelingen door verschillende nationale
parken, maar met name het verschil tussen zogenaamde rode karri bomen (de meest
rechte en hoogste bomen) en de rode tingle bomen (identiek) is ons niet duidelijk.
Even dachten we nog dat het verschillende namen voor dezelfde soort bomen, maar
dat schijnt toch niet het geval te zijn. Het zijn allebei eucalyptus bomen?
Als je het verschil weet, e-mail me dan even!
In de ‘Valley of the Giants’, Walpole-Nornalup National Park,
doen we de ‘Tree top walk’. Een
metalen structuur hangt 64 meter hoog tussen de gigantische bomen, op twee plaatsen
via een hoge pilaar steunend op de grond. Alsof we op wolken lopen. Het looppad
schommelt in de wind en door het metalen rek
kan
ik ver beneden me de grond zien – dit pad is geschikt voor rolstoelen maar niet
voor mensen met hoogtevrees. Ha, zie ik daar een superieur lachje? Dan kan ik
je de Gloucester Tree beklimming in Cloucester National Park vlak bij Pemberton
van harte aanbevelen. Daar beklim je een 60 meter hoge boom, een beklimming
die niet geschikt is voor bang aangelegde mensen volgens onze reisgids de Lonely
Planet. Metalen stokken die fungeren als treden klimmen rondlopend omhoog langs
de stam. Rondom is gaas gespannen, kennelijk bedoeld als veiligheidsmaatregel.
Het gaas ziet er echter zo fragiel uit dat het eerder de aandacht vestigt op
het risico naar beneden te storten dan een gevoel van veiligheid geeft. Toen
ik in de Lonely Planet las dat deze klim niet voor bang aangelegde mensen geschikt
was, moest ik natuurlijk de boom beklimmen. Maar Jac, terwijl hij uitlegde dat
ik vanzelfsprekend geheel moest doen wat ik zelf wou, zei verder op weinig
karakteristieke
manipulerende toon dat hij veel medelijden met zichzelf zou hebben als onze
vakantie van drie maanden abrupt dramatisch zou eindigen op dag 13. Dag 13 klonk
niet zo gunstig en ik begon me schuldig te voelen. Jac was al niet zo gelukkig
met de campingkeus en met mijn strakke planning en die drie maanden waren ook
niet geheel zijn idee. Verder wou ik niet al te drammerig en prestatiegericht
overkomen en klaagt Jac toch al zo veel over mijn aangetrokken worden door uitdagingen
(hoe komt ie daar toch bij?). Dus beperken we ons tot de Tree top walk, het
uitzicht is waarschijnlijk nog weidser dan in Gloucester, maar de beklimming
is zeker niet zo spectaculair (eerlijk gezegd heb ik nog spijt dat ik hem niet
gedaan heb, dat krijg je van schuldgevoelens).
De laatste dagen is het niet warm en nu hebben we zelfs een
hele dag regen. De zuidelijke oceaan naast
onze camping te Walpole ziet er grijs en ontoegankelijk uit. Onze buren op de
camping verzekeren ons dat je normaliter in deze tijd van het jaar heel lekker
kan zwemmen in de inham waar je tegen de gevaarlijke stroming beschermd wordt.
Aangezien het weerbericht voor de komende dagen slecht is, hebben we niet veel
aan deze informatie. Als we regen, grijze luchten en koude wind willen hoeven
we in het geheel niet op vakantie. Tussen de regenbuien door zetten we ons tentje
op, geholpen door drie Kookaburra’s. Eerst dachten we dat ze wat te eten wilden
hebben, maar nee, ze zijn gewoon heel geïnteresseerd in ons en
onze
bezigheden en ze vinden het gezellig vlak bij ons te zijn. Eén Kookaburra
zit vlak op de grond naast Jac, meekijkend met het uitzoeken van haringen. Ik
word nogal gehinderd bij het in elkaar zetten van de flexibele stangen die de
tent omhoog moeten houden, doordat de tweede Kookaburra steeds op een stang
komt zitten. Als we bijna klaar zijn beginnen de eerste dikke druppels al weer
te vallen. De drie Kookaburra’s zitten vlak op een rijtje bovenop de openstaande
achterklep van onze auto naar ons te kijken, zich met duidelijke verbazing afvragend
waarom we zo gehaast doen. Hier in Australië zijn niet alleen de mensen
irritant relaxed.
Als we in het Walpole-Nornalup Nationale Park rustig
over een gravel weggetje rijden, zien we onze eerste kangoeroes in het wild.
Een moeder en haar jong zitten recht voor ons midden op de weg. De moeder neemt
een snoekduik het struikgewas in, maar het jong blijft onverstoord zitten. Nieuwsgierig
staart ie naar ons. Ik open voorzichtig het portier om een foto te maken, veiligheidshalve
gaat ie een paar meter naar achter maar hij loopt niet weg. Ma weet niets beters
te doen dan maar weer terugspringen naar haar jong en ze staan samen naar mij
te kijken terwijl ik een foto neem. Het donkere groen van de bomen, het rood
van het gravel en het roodbruin van de kijkende kangoeroes vormt een interessant
contrast.
Vanaf
Walpole rijden we oostwaarts naar Albany. Onderweg stoppen we bij ‘Peaceful
Bay’, inderdaad een zeer vredige baai, door granieten rotsen afgeschermd van
de oceaan, wit zand en water dat verloopt van doorzichtig licht groen vlak bij
het strand tot solide donkerblauw in de verte. De wind is koud maar de zon schijnt,
het leven is goed! Even verderop bezoeken we William Bay National Park met de
‘Green Pool’ en de ‘Elephant rocks’.
Het
park is totaal verlaten op een paar sternen na en natuurlijk de olifanten rotsen.
De sternen boren met hun lange rode snavels diepe gaatjes in het verder smetteloze
zand en trekken langzaam lange groene slierten zeewier te voorschijn, die ze
vervolgens opeten. Ik maak foto’s van de sternen, van het strand en van de rotsformatie
die ‘Elephant rocks’ gedoopt is. Van het strand af doen de rotsen inderdaad
denken aan een kudde olifanten die uit zee komt. Ten minste, dat vind ik. Jac
heeft principiële problemen met de Australische gewoonte iedere dode rots
die een beetje merkwaardige vorm heeft naar een dier te noemen en dan de toeristen
naar deze interessante
rots of rotsformatie te loodsen. Nee, hij ziet gewoon rotsen en geen olifanten.
Ik vraag door en uiteindelijk geeft hij onwillig toe dat hij het hier toch wel
erg mooi vindt. Een hele opluchting. Via het pad dat achterlangs de rotsen omhoog
loopt klimmen we op de rotsformatie, niet moeilijk, maar als we over de rotsen
richting strand lopen zien we dat we opeens heel hoog boven het strand zijn.
De harde wind komt recht van de oceaan en ik moet me goed schrap zetten om niet
van de rotsen af geblazen te worden. ‘Blown by the wind’ speelt in mijn hoofd,
klinkt heel romantisch maar zou hier toch wat tegenvallen.
Albany is, net als alle kleine Australische plaatsjes, ruim
opgezet met zeer wijde straten, meer
dan genoeg parkeerruimte en huizen die uit één, maximaal twee
verdiepingen bestaan. Niet geschikt om te fotograferen, geen aandacht trekkende
gebouwen, fonteinen of bomen en het is zelfs moeilijk om voldoende weg en huizen
op je foto te krijgen om überhaupt het idee van een dorp over te brengen.
In Nederland hebben we veel mooie oude stadjes, omgeven door water. Overal in
Europa kan je pittoreske, eeuwenoude dorpjes vinden, ingebed in een vallei,
ingeklemd tussen heuvels en zee of zelfs bovenop een berg. Door de plaatsjes
lopen kronkelweggetjes die net breed genoeg zijn voor een handkar of een rijtuig.
Vorig jaar in Italië hebben we zoveel romantische middeleeuwse dorpjes
gezien dat we ze nauwelijks meer echt bijzonder vinden. Stel je verwachtingen
van Australische plaatsjes dus maar flink naar beneden bij. In ieder geval hoef
je niet bang te zijn dat je je auto nergens kwijt kan en loop je ook geen kans
de weg kwijt te raken temidden van onlogisch lopende steeds smaller wordende
steegjes.
Dicht bij Albany ligt het onherbergzame Torndirrup National
Park. We bezoeken een ‘blow hole’ dat
helaas niet actief is, het moet vloed zijn, en vervolgens de ‘natural bridge’.
Ik negeer gemompel van Jac die kennelijk niet alleen iets tegen rotsen met dierennamen
heeft, maar ook tegen ‘natural bridges’. Tot afgrijzen van Jac is Albany zeer
trots op zijn ‘Dog Rock’, die keurig met een hekje eromheen op alle ansichtkaarten
en toeristen brochures prijkt. De rots lijkt werkelijk sprekend op een Labrador,
Jac noemt het ding echter systematisch ‘De Kip’. Ik maak de verplichte foto
en kijk naar een ondernemende toerist op de ‘natural bridge’ die hoger en hoger
springt op het smalle midden van de ‘brug’. Natuurlijk een man. Als regel stort
iedere ‘natural bridge’ een keer in en je kan natuurlijk altijd hopen dat dat
juist nu zal gebeuren.
Van
Albany is het 400 kilometer naar Esperance. Onderweg willen we een bezoek brengen
aan Fitzgerald National Park, maar het regent pijpenstelen en om de verspreiding
van ‘die rot’ (een soort schimmel) te voorkomen zijn alle wegen verderop in
het park gesloten, iets wat we pas merken na een half uur hobbelen over een
zandweg. ‘Hadden ze dat nu niet aan kunnen geven bij de ingang van het park’
mopperen wij. Terug in Nederland zie ik op de foto die we bij de ingang van
het park genomen hadden duidelijk op het bord vermeld staan: ‘All roads closed’.
Ahum. Aan de zuidkant van het park proberen we het tegen beter weten in nogmaals,
tevergeefs. Het regent niet meer zo hard maar de wind is ijskoud en de lucht
is grijs. We lopen naar het strand, kleine plantjes
houden
zich verbeten staande in de wind en de oceaan ziet er onverbiddelijk uit. In
het nabijgelegen Hopetoun drinken we een biertje. In het ruime café kleumt
de locale bevolking, optimistisch gekleed in mouwloze T-shirts en blootsvoets,
bij de open haard. Andere toeristen, een stel uit Oostenrijk, is hier een weekje
als afronding van een drukke vakantie. De bedoeling was een week lekker te ontspannen
aan het strand. Ze troosten zichzelf met een royale hoeveelheid alcohol, af
en toe verwijtende blikken werpend op de vertoornde oceaan. Iedereen verzekert
ons dat het weer normaal om deze tijd van het jaar juist fantastisch is: aangenaam
zonnig en net niet tè warm. Tè warm is het inderdaad niet, beaamt
Jac.
Esperance is het eindpunt van onze tocht rond de zuidwest kust
van Australië. Esperance, ook ‘Bay of Isles’ genoemd
en door de aboriginals ‘Kepa Kurl’ gedoopt (de plaats waar het water de vorm
van een boomerang volgt), is voor het eerst door Europeanen bezocht in 1627.
Dat was ons eigen schip “Gulde Zeepaard” met Pieter Nuyts als kapitein. Zij
zijn door de archipel gevaren maar niet aan land geweest. In 1792 kwamen de
Fransen wel aan land, in een storm op zoek naar een veilige haven. Eén
van die schepen heette (je raadt het al) L’Espérance. Esperance heeft
een spectaculaire kust: steile kliffen met diep eronder oogverblindend wit zand,
het water onwaarschijnlijk helder met schakeringen blauw en groen die op een
schilderij net een beetje tè zouden lijken. Onze camping – geheel
‘Jac approved’ met schone toiletten (= geen mieren en ander klein ongedierte,
wel een enorme spin met een compact lijf en lange, harige poten, half verscholen
in een gat in de oneffen muur vlak naast me, niet helemaal op m’n gemak vraag
ik me af of in Australië spinnen ook kunnen springen), warme douches en
een volledig uitgeruste camping keuken – is dicht bij het centrum van Esperance
en natuurlijk dicht bij de oceaan. We raken al geheel verwend. In de beschutting
van de keuken zitten we uit de wind te genieten van een whisky, kijkend naar
de spectaculaire zonsondergang met agressief geel kleurende wolken. Dat belooft
niet veel goeds…
Terug naar Virtual Traveling home